30 december 2013

Aansprakelijkheid bestuurder van buitenlandse rechtspersoon

Categorie: Faillissementsrecht

Kan een Nederlandse bestuurder van een buitenlandse vennootschap, die op haar beurt bestuurder was van een failliete Nederlandse BV, ook aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 2:11 BW? Die vraag was aan de orde in een zaak die speelde bij de rechtbank Oost- Brabant. Het volgende speelde in deze zaak.

Faillissement

Een Nederlandse BV gaat in 2008 failliet. De bestuurder van de Nederlandse BV is eerst een Zwitserse AG en later een Zwitserse GmbH. De bestuurder van de Zwitserse vennootschappen is een Nederlandse natuurlijke persoon.

De curator die belast is met de afwikkeling van het faillissement meent dat het bestuur van de failliete BV niet heeft voldaan aan de in artikel 2:10 BW opgenomen administratieplicht. Op grond van artikel 2:248 BW is dit voor hem aanleiding te vermoeden dat er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling van de bestuurder. Het wettelijk vermoeden van dit artikel brengt vervolgens mee dat dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

De curator stelt de Zwitserse AG en GmbH als bestuurders van de failliete Nederlandse BV aansprakelijk voor het faillissementsdeficit. Omdat de Nederlandse bestuurder in de relevante bestuursperiode bestuurder van beide Zwitserse rechtspersonen was, is hij volgens de curator aansprakelijk op grond van artikel 2:11 BW, als ware hij zelf bestuurder van de Nederlandse BV.

De Nederlandse bestuurder

De Nederlandse bestuurder betwist onder meer de toepassing van artikel 2:11 BW; als bestuurder van een Zwitserse rechtspersoon zou op hem en zijn aansprakelijkheid Zwitsers recht van toepassing zijn. Dit is het gevolg van het Nederlands internationaal privaatrecht en het toepasselijke incorporatiestelsel; de corporatie wordt beheerst door het recht van de staat naar welk recht zij is opgericht en waar zij volgens de oprichtingsakte/ -overeenkomst haar zetel heeft.

De rechtbank twijfelt of deze incorporatieleer de doorwerking van artikel 2:11 BW kan tegenhouden. Ze onderkent dat om misbruik van buitenlandse vennootschappen tegen te gaan, een ruime toepassing van misbruikwetgeving geboden is. Het omzeilen van wetgeving, door het tussenschuiven van een buitenlandse rechtspersoon, is van groot maatschappelijk belang, aldus de rechtbank. Tegelijkertijd kan het ook niet zo zijn dat bonafide buitenlandse vennootschappen worden gehinderd in hun deelname aan het Nederlandse rechtsverkeer. De rechtbank ziet aanleiding om een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad.

Die vraag luidt als volgt: “Is artikel 11 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ook van toepassing in het geval waarin een Nederlandse rechtspersoon bestuurd wordt door een buitenlandse rechtspersoon, in die zin dat de aansprakelijkheid van die buitenlandse, besturende rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op hen die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de besturende rechtspersoon daarvan bestuurder zijn?”

De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat de vraag niet voor beantwoording door de Hoge Raad in aanmerking komt. In de eerste plaats omdat het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2011 inzake D Group deze vraag al beantwoord heeft en ten tweede omdat het niet zou gaan om een rechtsvraag die in talrijke andere zaken speelt.

De Hoge Raad volgt het advies van de Advocaat-Generaal. De prejudiciële vraag heeft reeds zijn beantwoording gevonden in het arrest D Group. De Hoge Raad oordeelde in die zaak dat “Nederlands recht als het incorporatierecht van D Freight tevens de aansprakelijkheid van D Group als bestuurder van deze vennootschap beheerst en dat artikel 2:11 BW binnen deze vennootschapsrechtelijke verhouding van toepassing is. Dit laat onverlet (…) dat de vennootschapsrechtelijke verhoudingen tussen D Group en haar bestuurders worden beheerst door Belgisch recht, als het incorporatierecht van D Group.”

Onderhavige zaak

Uit deze passage volgt ook de oplossing voor de onderhavige zaak. De vraag of een bestuurder naast de corporatie aansprakelijk is, wordt beheerst door het op die corporatie toepasselijke recht. Dit brengt mee dat een bestuurder slechts op grond van artikel 2:11 BW aansprakelijk kan worden gehouden, indien de door hem bestuurde aansprakelijke rechtspersoon-bestuurder een Nederlandse rechtspersoon is.

Dit was dus goed nieuws voor de Nederlandse bestuurder. Nu hij bestuurder was van een Zwitserse GmbH moet zijn rechtspositie (naar Nederlands internationaal privaatrecht) worden beoordeeld naar Zwitsers recht. Dat de Zwitserse vennootschap op haar beurt bestuurder is van een Nederlandse failliete BV en door de curator wordt aangesproken, raakt hem niet.

Heeft u vragen over de rechtspositie of mogelijke aansprakelijkheid van Nederlandse bestuurders van (buitenlandse) rechtspersonen, neemt u dan vrijblijvend contact op met: