2 april 2012

Beroepsfout leidt tot beroepsaansprakelijkheid adviseur

Categorie: Aansprakelijkheidsrecht

Hieronder bespreek ik de beroepsfout van een adviseur. Het gaat om de beroepsaansprakelijk van de adviseur voor advies voor een te hoge overnameprijs. Schade door het gebrekkige advies moet volgens de rechter vergoed worden.

De ondernemer in kwestie (eiser) vroeg de adviseur het bedrag tot uitkoop vast te stellen van een medefirmant. De belastingadviseur adviseert een bedrag van € 65.000,–. Hoewel het geadviseerde bedrag wordt betaald stapt de ondernemer toch naar zijn advocaat. Naar zijn mening is er een (veel) te hoog bedrag als uitkoopbedrag geadviseerd.
Aan de orde is de vraag of het advies dat de adviseur aan zijn klant heeft gegeven juist is, meer in het bijzonder of de door de adviseur geadviseerde overnameprijs ten tijde van de overname economisch verantwoord was. De rechtbank heeft een deskundige benoemd die een advies heeft uitgebracht. In het bijzonder het fiscale nadeel dat de eiser ondervind is aan de orde. De norm die de rechtbank hanteert is of “de adviseur niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan, dan is zij toerekenbaar tekortgeschoten en is zij in beginsel gehouden de schade te vergoeden die eiser dientengevolge heeft geleden. De rechtbank voegt daar thans aan toe dat voor de beoordeling moet worden uitgegaan van het moment waarop het advies werd gegeven en dus ook van de toen geldende vooruitzichten voor het fiscale nadeel voor eiser van hetgeen werd overeengekomen.”

Toerekening schade rechter door onjuist advies

Over de aansprakelijkheid van de adviseur overweegt de rechtbank: “de adviseur is aansprakelijk voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van het onjuiste advies. De vraag welke schade dat is, moet worden beantwoord door vergelijking tussen enerzijds een redelijke verwachting van de situatie waarin eiser zou zijn komen te verkeren als de adviseur een juist advies had gegeven (de hypothetische situatie) en anderzijds de situatie waarin eiser feitelijk is komen te verkeren, met het onjuiste advies van de adviseur. In de hypothetische situatie zou de adviseur de theoretische waarde van de onderneming hebben berekend en vastgesteld binnen de door de deskundige vastgestelde bandbreedte en zou zij eiser hebben gewaarschuwd dat hij door bijbetaling van € 65.000 veel meer betaalde dan gerechtvaardigd werd door de waarde van de onderneming.”

De rechtbank stelt de schade dan vast naar redelijkheid en billijkheid: “gelet op de inschatting dat eiser bereid was om meer te betalen dan overeenstemde met de waarde van de onderneming, gaat de rechtbank er vanuit dat eiser wel een bedrag zou hebben bijbetaald, maar veel minder dan € 65.000. De rechtbank begroot de schade van [eiser] ten gevolge van de beroepsfout daarom ex aequo et bono op een bedrag van € 40.000. Daarbij is meegewogen dat de schade lager is uitgevallen dan in 2004 kon worden voorzien, doordat het fiscale nadeel van de doorschuifregeling is verlaagd door de veranderingen in de fiscale tarieven en door inbreng van de onderneming in een BV. Ook is daarbij meegewogen dat de inbreng in de BV kosten met zich mee heeft gebracht en als achtergrond had dat de onderneming in liquiditeitsproblemen verkeerde.”

De rechtbank veroordeelt de adviseur tot betaling aan eiser van € 40.000,- (zegge: veertigduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 maart 2004 tot aan de dag der algehele voldoening. Uitspraak op rechtspraak.nl LJN: BV9312, Rechtbank Arnhem, 20 maart 2012.