De burgemeester van de gemeente Tilburg heeft een bedrijfsruimte waarin de voorraad softdrugs ten behoeve van een coffeeshop werd aangetroffen ten onrechte gesloten. Er is niet gebleken van een verstoring van de openbare orde, zodat herstel daarvan niet nodig is. De burgemeester heeft zijn bevoegdheid volgens de rechtbank ten onrechte gebruikt en vernietigt het besluit waarmee het bedrijfspand voor 24 maanden werd gesloten.
Verstoring openbare orde reden voor sluiting pand?
Als de burgemeester een overtreding in een pand constateert die volgens hem de openbare orde verstoort, kan de burgemeester het pand voor bepaalde of onbepaalde tijd sluiten. De sluiting van een pand is één van de meest ingrijpende maatregelen die de burgemeester kan opleggen. Het pand is dan direct of op hele korte termijn voor niemand meer toegankelijk tot dat de sluiting wordt opgeheven. Dat kan verstrekkende gevolgen hebben voor bijvoorbeeld bedrijven die hun bedrijfspand soms zelfs jaren niet meer kunnen gebruiken, terwijl zij wel de huur moeten blijven betalen of bedrijfsvoorraden in het pand liggen waar zij niet bij kunnen. Ook zullen zij personeel ergens anders moeten laten werken. Lees ook deze blog over sluiting van een horecapand en verzoek tot heropening.
Voorzieningenrechter oordeelt over sluiting
In deze blog staat centraal de burgemeesterssluiting van een bedrijfspand waarin softdrugs zou zijn aangetroffen, waarover de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2020 een uitspraak deed. Het betreft een uitspraak van de voorzieningenrechter, die direct ook een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan. Dat kan de rechter alleen doen als – weinig genuanceerd – de rechter meent dat een verder onderzoek niet nodig is en de hoofdzaak ook door haar al afgedaan kan worden.
De voorzieningenrechter doorbreekt in deze uitspraak de vaste uitgangspunten van hogere rechters en gebruikt daarvoor een opvallende, naar de mening van Blenheim overigens zeer terechte, redenering. In het bijzonder ondernemingen waarbij verdovende middelen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering, zoals coffeeshops en verkopers van hennepolie, paddo’s of voedingssupplementen met THC worden met de in deze uitspraak gebruikte redenering geholpen.
Voorraad coffeeshop in bedrijfsruimte
De burgemeester van de gemeente Tilburg heeft bij een door hem geïnitieerd onderzoek een externe voorraad van een coffeeshop in de gemeente Tilburg aangetroffen in een bedrijfsruimte. De burgemeester was overigens al bekend met het gebruik van die bedrijfsruimte voor de coffeeshopexploitant. Desondanks heeft de burgemeester besloten de bedrijfsruimte voor twee jaar te sluiten. Ook in de bezwaarprocedure heeft de burgemeester van Tilburg besloten om de bedrijfsruimte voor twee jaar te sluiten. In de bedrijfsruimte sloeg de coffeeshopexploitant voor zijn coffeeshop een externe voorraad cannabisproducten op, omdat de op grond van zijn gedoogbeschikking toegestane voorraad niet toereikend zou zijn. De burgemeester trof deze voorraad aan en sloot het pand op basis van artikel 13b van de Opiumwet.
Beleidsregels voor handhaving tegen softdrugs
De burgemeester baseerde zich hierbij op zijn beleidsregels, die grofweg inhouden dat softdrugs aanwezig voor handel in of bij lokalen zoals de bedrijfsruimte, een zeer ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid zou inhouden en een zware druk legt op de omgeving. De sluiting van het bedrijfspand dient er volgens de burgemeester toe om drugshandel tegen te gaan, verdere overtredingen in het pand te voorkomen en een signaal af te geven aan drugscriminelen en omwonenden dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Opslag van de externe voorraad van coffeeshops (stash) heeft de gemeente (bewust) niet geregeld in haar beleid.
Wat in de rechtspraak tot nu toe vaak is geoordeeld, is dat bij het aantreffen van een handelsvoorraad softdrugs genoemd in de lijst bij de Opiumwet, de burgemeester ervan uit mag en kan gaan dat er sprake is van een verstoring van de openbare orde. Hierdoor sluit in dit geval een sluiting van het bedrijfspand goed aan bij de doeleinden uit de beleidsregel en is de sluiting dus gerechtvaardigd.
Toetsing sluiting pand ex Artikel 13b Opiumwet door de rechter
Wat de bestuursrechter in deze uitspraak doet is niet uitgaan van een verstoring van de openbare orde die direct een sluiting rechtvaardigt, maar een concrete analyse van de feiten en omstandigheden uitvoeren. Dit doet de bestuursrechter om te beoordelen of de burgemeester zijn beleidsregel klakkeloos kon uitvoeren of daarvan vanwege de omstandigheden van het geval dient af te stappen.
Daarbij nam de rechter geen genoegen met de enkele stelling dat sprake is van een voorraad softdrugs van enige omvang welke een sluiting rechtvaardigt maar stelde onder meer de vragen (1) wat de ernst en omvang is van de overtreding in dit geval, (2) of er wel een noodzaak was om handhavend op te treden en (3) of het voor de vraag of de burgemeester mag vasthouden aan zijn beleidsregel uitmaakt dat Tilburg meedoet aan de Wet experiment gesloten coffeeshopketens.
1. Wat is nu eigenlijk de ernst en omvang van de overtreding?
De bestuursrechter komt daarbij onder meer tot de conclusie dat de burgermeester “de ernst en omvang van de overtreding grovelijk heeft overschat”. De burgemeester ging namelijk – wat in de praktijk vrijwel de standaard is – zonder nadere motivering uit van een door de politie in het proces-verbaal opgenomen gewicht van 350kg hennep, terwijl de coffeeshopexploitant op basis van haar bedrijfsadministratie onderbouwd heeft dat in de aangetroffen producten hooguit 57kg hennep verwerkt was. Daarmee gaat de rechter verder dan in veel gelijksoortige kwesties het geval. Het onderscheid tussen het totale gewicht aangetroffen cannabisproducten en het (netto)gewicht van de verboden producten of bestandsdelen, blijft in de praktijk immers vaak buiten de discussie, omdat de burgemeester en de rechter klakkeloos uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal. Het is opvallend maar zeer terecht dat de bestuursrechter dit onderscheid hier wel in ogenschouw neemt en oordeelt dat de burgemeester onzorgvuldig handelde door niet een nadere motivatie aan te voeren, nu de coffeeshopexploitant onderbouwd de stelling van de burgemeester en het proces-verbaal gemotiveerd weerspreekt.
2. Is handhaving door middel van sluiting in dit geval wel noodzakelijk?
Vervolgens oordeelde de bestuursrechter dat de door de burgemeester aangehaalde rechtspraak, waarin de aanwezigheid van softdrugs genoeg is om een verstoring van de openbare orde aan te nemen, hier niet opgaat. Dit omdat de opzet van het bedrijfspand in vergelijking met de opslag in een woning, zoals dat in de aangehaalde rechtspraak het geval was, op cruciale punten van elkaar afwijken. Opvallend is voorts dat de bestuursrechter opmerkt dat de burgemeester tot dan toe heeft kunnen volstaan met het verwijzen naar algemene aannames over veiligheidsrisico’s en overlast, omdat de vaste rechtspraak aannam dat het aantreffen van meer dan 5 gram softdrugs sowieso een verstoring van de openbare orde met zich meebrengt.
De rechter breekt in dit geval met die algemene aanname. De bestuursrechter kijkt naar verschillende concrete (risicobeperkende) feiten en omstandigheden van dit geval, die maken dat de burgemeester in dit geval niet mocht uitgaan van dergelijke aannames. Ook valt op dat de bestuursrechter spreekt van een burgemeester die tot dan toe heeft “kunnen” volstaan met (…). Hieruit moet worden opgemaakt dat de bestuursrechter ook een hand in eigen boezem steekt en opmerkt dat de bestuursrechtspraak tot nu toe burgemeesters niet op een dergelijke aanname heeft aangesproken, terwijl juist een concrete verstoring van de openbare orde noodzakelijk is voor gebruikmaking van de verstrekkende bevoegdheid een pand te sluiten, omdat de sluiting als sanctie juist ziet op herstel van de openbare orde.
Anders dan tot nu toe het geval was, merkt de bestuursrechter naar onze mening terecht op dat in een geval dat van verstoring van de openbare orde niet is gebleken, ook herstel doormiddel van een sluiting niet nodig is. Daarmee slaat de bestuursrechter een andere weg in dat tot nu toe gebruikelijk was en geeft daarmee gehoor aan de in de praktijk door ondernemers en hun advocaten geuite kritiek op het gebruik van herstelsancties zonder dat herstel noodzakelijk is gebleken.
De bestuursrechter sluit af met de stelling dat de burgemeester de noodzaak van de sluiting voor twee jaar onvoldoende concreet en toegespitst op de feitelijke situatie heeft gemotiveerd en onderbouwd. De sluiting is daarmee van de baan.
3. Wat betekent de deelname van Tilburg aan het experiment gesloten coffeeshopketens voor deze zaak?
Tot slot bespreekt de bestuursrechter of het feit dat Tilburg meedoet aan de Wet experiment gesloten coffeeshopketens relevant is voor de vraag of een sluiting voor twee jaar nu nog te rechtvaardigen is. Zodra het experiment van start gaat, zal de aanvoer van hennep en hennepproducten, net als het bewerken, inpakken en opslaan van hennep voor de coffeeshop immers gelegaliseerd worden. Nu de grondslag van het coffeeshopbeleid uitgaat van het belang van de bestrijding van drugscriminaliteit, acht de bestuursrechter het noodzakelijk dat de burgemeester hier nader op ingaat, wat hij in dit geval niet had gedaan. De burgemeester heeft niet toegelicht waarom hij ondanks de Wet experiment gesloten coffeeshopketens vindt dat het bedrijfspand nog gedurende twee jaar gesloten moet worden. Ook in dit opzicht acht de bestuursrechter dat de burgemeester onzorgvuldig is geweest.
Besluit tot sluiting pand door rechter vernietigd
De bestuursrechter doorbreekt hiermee de vaste lijn van de rechtspraak op dit gebied en kijkt erg kritisch naar de handelwijze van de burgemeester. Waar de burgemeester eerst kon uitgaan van de simpele aanname dat de openbare orde verstoord is als er meer dan 5 gram softdrugs in een pand wordt aangetroffen, concludeert de bestuursrechter nu dat die aannames niet meer zondermeer aan een verstrekkend besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij spelen de ernstige gevolgen van de sluiting voor de ondernemer een grote rol. In een persbericht op de website van de rechtspraak wordt dat als volgt samengevat: “Als de openbare orde niet is geschaad, behoeft deze ook niet hersteld te worden”.
De bestuursrechtadvocaten van Blenheim, die in deze kwestie de verzoekers hebben bijgestaan, kunnen die conclusie alleen maar toejuichen.
Het is te hopen dat andere bestuursrechters eenzelfde richting zullen kiezen. In de tussentijd is het afwachten of de burgemeester hoger beroep zal instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.