Er is in deze rechtszaak over intrekking vergunning van ondernemer sprake van een samenloop van een forse bestuurlijke boete en intrekking van de vergunning. Hij is kostwinner voor zijn gezin, dat naast hem bestaat uit een vrouw en drie minderjarige, inwonende kinderen. Zij zijn financieel afhankelijk van het inkomen van de ondernemer dat voor het overgrote deel afkomstig is van de markthandel. Hij kan niet meer met een eigen marktvergunning terugkeren op de Haagse Markt, nu de kans dat hem na vier jaar opnieuw een marktvergunning wordt verleend nihil is. Vanwege de geconstateerde overtreding is aan de ondernemer een bestuurlijke WAV-boete opgelegd van € 6.000,00. Verder heeft de ondernemer het ticket betaald waarmee de vreemdeling Nederland is uitgereisd en gevolg heeft gegeven aan het bevel om naar Spanje terug te keren.
Beroep ondernemer op art. 6 EVRM na sanctie gemeente
Volgens de ondernemer was geen sprake van illegale tewerkstelling, maar van een vriendendienst. Hij verweert zich omdat sprak eis van een schending van het ne bis in idem-beginsel en derhalve van artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het EU Handvest). De Afdeling is van oordeel dat de intrekking van de marktvergunning een bestuurlijke maatregel is ter bescherming van eerder vermeld doel en gericht is op het herstel van eerlijke concurrentie op de markt. De zwaarte van de maatregel wordt beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven. Lees ook: beroep tegen intrekking vergunning.
Niet twee straffen voor één overtreding: ne bis in idem
Het ne bis in idem-beginsel behelst een verbod op dubbele bestraffing. Dit betekent dat er niet twee punitieve sancties mogen worden opgelegd voor één overtreding. En daar lijkt het wel op door een bestuurlijke boete en intrekking vergunning. In de procedure in hoger beroep bij de Raad van State oordeelt oordeelt de rechter als volgt. In de zaak A en B tegen Noorwegen, arrest van 15 november 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1115JUD002413011, § 105-107, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) uitgemaakt dat ten behoeve van de beoordeling in het kader van het ne bis in idem-beginsel voor de bepaling of sprake is van een criminal charge (strafsanctie) moet worden uitgegaan van de drie criteria die het EHRM heeft geformuleerd in Engel en anderen tegen Nederland, arrest van 8 juni 1976, ECLI:CE:ECHR:1976:0608JUD000510071, § 82.
- wat is de classificatie van de sanctie naar nationaal recht → intrekking vergunning = bestuurlijke maatregel
- de aard van de overtreding (the nature of the offence) → herstel van eerlijke concurrentie op de markt
- aard en zwaarte van sancite (the degree of severity) → intrekking vergunning voor onbepaalde tijd = zeer zware sanctie.
Ergo er is sprake van een criminal charge in de zin van art. 6 EVRM.
Verordening gemeente onredelijk en onverbindend
Uit de uitspraak van de Raad van State van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0774, kan de rechter tot het oordeel komen dat, hoewel een algemeen verbindend voorschrift als zodanig niet jegens een ieder onverbindend is te achten, een bestuursorgaan – in dit geval het college – gehouden was dat voorschrift buiten toepassing te laten, omdat toepassing in een bijzonder geval kennelijk onredelijk is. In deze zaak is de mogelijkheid dat hem na vier jaar opnieuw een marktvergunning wordt verleend illusoir is vanwege overaanbod in de branche. De intrekking van de marktvergunning voor onbepaalde tijd en de doorhaling in het marktregister heeft grote financiële gevolgen. Onder deze omstandigheden is de gegeven toepassing aan artikel 13 van de Marktverordening kennelijk onredelijk en dient deze bepaling vanwege de onevenredig nadelige gevolgen voor de ondernemer buiten toepassing te worden gelaten.
Intrekking vergunning ongeldig verklaard door Raad van State
Bij de beantwoording van de vraag of kennelijke onredelijkheid zich voordoet, kan onder meer van belang zijn vanwege welke feiten en omstandigheden een Wav-overtreding is geconstateerd, welke gevolgen de intrekking in het concrete geval heeft alsmede wat de overige omstandigheden in de individuele situatie zijn. Het hoger beroep is terecht volgens de Raad van State. De in hoger beroep aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid Awb, het evenredigheidsbeginsel voor vernietiging in aanmerking.