Uitspraak hoogste rechter: Gevolgen voor een Bibob-onderzoek levert geen procesbelang op zonder concrete plannen
Categorie: Bibob-procedure
Dwangsombesluiten en andere bestuursrechtelijke sancties kunnen nog jaren invloed hebben op vergunningsaanvragen en zakelijke activiteiten. Bij een Bibob-onderzoek wordt tot vijf jaar teruggekeken naar dergelijke sancties. Als uit dit onderzoek blijkt dat er in het verleden overtredingen zijn begaan, kan dit leiden tot een negatief Bibob-advies. Dit kan tot gevolg hebben dat een vergunning wordt geweigerd of een bestaande vergunning wordt ingetrokken.
Een recente uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Hierna: CBb) laat zien dat het moeilijk kan zijn om in beroep te gaan tegen een dwangsombesluit als de geldigheidsduur ervan al is verstreken en je op dit moment geen concrete uitbreidingsplannen voor je onderneming hebt. Toch kunnen eerdere sancties een grote rol spelen bij toekomstige Bibob-toetsingen. Het is dan ook belangrijk om je bewust te zijn van deze mogelijke gevolgen, zelfs wanneer er pas op langere termijn plannen zijn voor groei of nieuwe ondernemingen.
Twee juridische aspecten zijn van bij deze uitspraak van belang. De Wet Bibob en het leerstuk van ‘procesbelang’.
De Wet Bibob: Voorkomen dat de overheid onbewust criminaliteit faciliteert
De Wet Bibob staat voor Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Deze wet geeft overheidsinstanties de mogelijkheid om de achtergrond van bedrijven en personen met wie zij zakendoen te beoordelen en te ‘screenen’ door een onderzoek uit te voeren of uit te laten voeren. Het doel van een Bibob-onderzoek is het voorkomen dat de overheid onbewust criminaliteit faciliteert, bijvoorbeeld door het verlenen van een vergunning of het verstrekken van een subsidie aan een malafide of louche ondernemer.
Wanneer een aanvraag aan de Bibob wordt getoetst, moet er een Bibob-formulier ingevuld worden en moeten er verschillende documenten worden aangeleverd. Het Bibob-formulier vraagt onder meer naar documenten als huurovereenkomsten, aandeelhoudersregisters en geldleenovereenkomsten. Ook wordt er gevraagd of de aanvrager van een vergunning en zijn zakelijke relaties de afgelopen vijf jaar in aanraking geweest zijn met de politie of justitie of dat, en daar zit in dit geval het pijnpunt, bestuursrechtelijke sancties zoals een bestuurlijke boete of last onder dwangsom aan de ondernemer zijn opgelegd. Op grond van deze gegevens zal het bestuursorgaan oordelen of er een gevaar is dat de vergunning gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten of dat er uit strafbare feiten gelden zullen worden gebruikt bij de vergunde activiteiten. De beoordeling van het gevaar vindt plaats aan de hand van de criteria van artikel 3 van de Wet Bibob en de bijbehorende jurisprudentie. Hierbij wordt gekeken naar de mate van gevaar: er kan sprake zijn van een ‘ernstig gevaar’ of een ‘mindere mate van gevaar’. Factoren die meewegen zijn onder meer criminele antecedenten, het gebruik van crimineel vermogen en onduidelijke financiering van de onderneming.
Als uit het Bibob-onderzoek blijkt dat er een risico is dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt voor criminele doeleinden, kan de bevoegde overheidsinstantie de vergunningaanvraag weigeren of de verleende vergunning intrekken.
Het uitgangspunt van het procesbelang
Het procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij de beoordeling van zijn of haar beroep. Voor de vraag of er nog een procesbelang bestaat is het van belang wat degene die een beroep ingesteld heeft, met zijn beroep nastreeft.
Volgens vaste jurisprudentie is er sprake van voldoende procesbelang wanneer het resultaat dat de indiener van een bezwaar of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt. Er geldt daarbij in beginsel dat er geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een al verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten. Dit laatste aspect wordt regelmatig ingeroepen in Bibob-zaken. Wanneer een ondernemer eerder te maken heeft gehad met bestuursrechtelijke sancties, zoals een dwangsombesluit, kan dat namelijk van negatieve invloed zijn op een latere Bibob-toetsing.
De uitspraak van het CBb
Op 4 februari 2025 heeft het CBb een uitspraak gedaan over een zaak waarin de appellant een inhoudelijk oordeel vraagt over de rechtmatigheid van een gehandhaafd dwangsombesluit, waarvan de geldigheidsduur van één jaar inmiddels is verstreken. Het CBb heeft in het onderhavige geval als eerste beoordeeld of deze procespartij nog een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit, met andere woorden of er sprake is van een procesbelang. Als het procesbelang ontbreekt is het beroep namelijk niet-ontvankelijk.
De ondernemer heeft aangevoerd dat hij nog steeds een procesbelang heeft. Een van de argumenten die hij daarvoor heeft aangevoerd is dat het verkrijgen van een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het gehandhaafde dwangsombesluit van belang kan zijn in het geval hij een aanvraag om een vergunning voor het wijzigen of uitbreiden van zijn bedrijf indient. Bij de beoordeling voor een vergunning voor het wijzigen of uitbreiden van zijn bedrijf zal namelijk aan de Wet Bibob worden getoetst. Volgens de ondernemer zal een tweede dwangsombesluit in de toekomst kunnen leiden tot een negatief Bibob-advies en zal hij in de toekomst geen vergunning meer kunnen krijgen.
Het CBb volgt de appellant niet in zijn stelling dat een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het gehandhaafde dwangsombesluit relevant kan zijn voor een toekomstige vergunningaanvraag en de daarbij horende Bibob-beoordeling. Het CBb heeft hierbij in aanmerking genomen dat appellant op de zitting heeft aangegeven dat hij geen concrete wijzigings- of uitbreidingsplannen heeft en dat hij daarvoor dus ook nog geen vergunningaanvraag heeft ingediend waarbij de Bibob-beoordeling een struikelblok dreigt te vormen.
Mede op grond van het bovenstaande heeft het CBb geoordeeld dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het bij het bestreden besluit gehandhaafde dwangsombesluit. Hiermee is het beroep niet-ontvankelijk en komt het CBb niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden.
Kritische noot vanuit Bibob-specialisten Blenheim advocaten
Als Bibob-specialisten zijn wij kritisch over deze uitspraak. Het is een bekend juridisch gegeven dat een initieel onderzoek in het kader van de Wet Bibob in elk geval vijf jaren terugkijkt naar, onder andere, opgelegde lasten onder dwangsom. Als er eerder sprake is van een last onder dwangsom leidt dat vaker dan niet tot de conclusie dat er sprake is van ernstig gevaar dat de bestaande of aangevraagde vergunning gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten. Daarbij is van belang dat een Bibob-onderzoek niet alleen kan worden uitgevoerd bij een aanvraag voor een nieuwe vergunning maar onder omstandigheden ook kan zien op de reeds bestaande vergunning. Het CBb lijkt daar volledig aan voorbij te gaan. Het CBb laat de deur voor bestuursorganen dus open om bij een Bibob-onderzoek met betrekking tot de bestaande vergunningen, de bestreden last onder dwangsom te betrekken.
Ook zijn wij kritisch op het belang dat het CBb hecht aan het ontbreken van een vergunningsaanvraag of plannen daartoe. Alleen al het feit dat een Bibob-onderzoek vijf jaar terugkijkt maakt dat de kennelijk door het CBb gestelde eis dat er sprake is van actuele plannen onredelijk. Immers, het is goed denkbaar dat die plannen eerst in de komende vijf jaar tot ontwikkeling komen. Maar het CBb gaat er volgens ons ook ten onrechte aan voorbij dat de last onder dwangsom óók betrokken kan worden bij Bibob-onderzoeken waarbij de ondernemer in een andere hoedanigheid betrokken is. Als de ondernemer van plan is een andere vergunningsplichtige activiteit te starten, bijvoorbeeld een horecaonderneming, zal hij onderworpen worden aan een Bibob-onderzoek maar ook als de ondernemer bij andere ondernemingen betrokken is, bijvoorbeeld als verhuurder, financier of zakelijke relatie anderszins.
Ons inziens gaat het CBb daarmee ten onrechte voorbij aan het ingrijpende karakter van het Bibob-onderzoek, de mogelijkheid van nog door de ondernemer te ontwikkelen plannen en de betrokkenheid van de ondernemer in andere hoedanigheden. Het laatste woord zal er nog niet over geschreven zijn.
Juridisch advies bij opgelegde bestuurlijke sancties en het toepassing van de Wet Bibob.
Deze zaak laat temeer zien hoe het opleggen van sancties door de lokale, regionale en landelijke overheden op verstrekkende wijze kan ingrijpen in een onderneming en bij een ondernemer. Bovendien doet het CBb in dit geval de deur dicht voor rechtsbescherming tegen opgelegde sancties, terwijl die sancties in de toekomst aan activiteiten van de onderneming en de ondernemer kunnen worden tegengeworpen. Laat je dus adviseren en bijstaan door de Bibob=specialisten van Blenheim, ook als in eerste instantie het simpelweg voldoen aan de sanctie de makkelijke oplossing lijkt. Mogelijk ben je er daarmee nog niet vanaf.