12 juni 2021

Wet bestuur en Toezicht Rechtspersonen: Het ontslag van de stichtingbestuurder

Categorie: Vennootschapsrecht

Lees hier deel 1, deel 2 en deel 3 van deze blogreeks over de WBTR.

Hoe werkt het nu?

De bestuurder van een stichting heeft in de regel een dubbele betrekking met deze stichting. Ten eerste bestaat er een zogenoemde rechtspersoonlijke relatie, welke ontstaat door benoeming als bestuurder door het daartoe bevoegd orgaan. Welk orgaan bevoegd is, is in de statuten geregeld en dit is in de regel de Raad van Toezicht. Daarnaast kunnen de stichtingsbestuurder en de stichting ook een arbeidsovereenkomst aangaan, op basis waarvan werkzaamheden worden verricht. Dit is de arbeidsrechtelijke relatie tussen beide partijen. Dit geldt overigens niet in alle gevallen, nu de functie van stichtingsbestuurder ook geregeld op vrijwillige basis wordt uitgeoefend.

De rechtspersoonlijke relatie tussen de bestuurder en de stichting kan in de regel vrij eenvoudig worden beëindigd, door het nemen van een besluit door de Raad van Toezicht. Nadat de bestuurder is ontslagen uit zijn rechtspersoonlijke positie, resteert de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De stichting zal in het algemeen de wens hebben om ook deze arbeidsovereenkomst te beëindigen. Hiervoor geldt thans nog het strikte wettelijke ontslagregime, zoals dat voor iedere werknemer geldt. De stichting zal de arbeidsovereenkomst i slechts eenzijdig kunnen beëindigen indien sprake is van een redelijke grond voor ontslag. Dit wordt op voorhand getoetst door de rechter of het UWV. Wordt aangenomen dat geen sprake is van een redelijke grond, dan zal de arbeidsovereenkomst niet eenzijdig kunnen worden beëindigd en is de stichting aangewezen op de (vrijwillige) medewerking van de bestuurder. Nu in de wet strenge voorwaarden zijn gesteld voor het aannemen van een redelijke grond, komt deze situatie geregeld voor.

Wat gaat er veranderen?

De regels voor het ontslag van de stichtingsbestuurder gaan veranderen. Deze worden in lijn gebracht met de regels die nu al gelden voor de statutair directeur van de BV en de NV. Voor het ontslag van een statutair directeur van een BV of NV geldt dat het einde van de rechtspersoonlijke relatie – door een rechtsgeldig besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders – direct ook het einde van de arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft. Hoewel er ook in dat geval sprake dient te zijn van een redelijke grond voor ontslag, wordt dit niet op voorhand getoetst. Achteraf kan de bestuurder zich wel tot de rechter wenden indien hij meent dat er geen grond voor ontslag bestond. Echter, bij het ontbreken van een wettelijke grond kan de rechter enkel een billijke vergoeding toekennen. De arbeidsovereenkomst tussen de bestuurder en de rechtspersoon kan niet worden hersteld.

Eenzelfde systeem is vanaf 1 juli 2021 van toepassing op het ontslag van een stichtingsbestuurder. Met inwerkingtreding van de WBTR wordt aan de wet toegevoegd dat de rechter een arbeidsovereenkomst met de stichtingsbestuurder niet kan herstellen. Kortgezegd heeft dit tot gevolg dat zowel de arbeidsovereenkomst als de rechtspersoonlijke relatie eindigen op het moment dat door de Raad van Toezicht een rechtsgeldig besluit wordt genomen tot rechtspersoonlijk ontslag van de bestuurder. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de stichting is de wettelijke transitievergoeding verschuldigd. Is de bestuurder het niet eens met zijn ontslag – bijvoorbeeld omdat hij meent dat hiertoe geen reden bestaat – dan kan hij zich tot de rechter wenden. De rechter kan vervolgens enkel een billijke vergoeding ter compensatie van het ontslag toekennen (in aanvulling op de transitievergoeding), als deze van oordeel is dat hiervoor geen wettelijke ontslaggrond aanwezig is. Met het besluit van de Raad van Toezicht is de arbeidsovereenkomst echter definitief geëindigd, herstel is niet mogelijk.

Gevolgen voor de stichting

Voorgaande wijziging in het systeem van het ontslagrecht zal door veel stichtingen als wenselijk worden ervaren. Immers, de hoge en bijzondere positie van een bestuurder maakt dat het van belang is dat deze bestuurder het vertrouwen van de gehele stichting geniet. In geval de bestuurder dit vertrouwen niet langer geniet, is het voor de stichting veelal wenselijk om de samenwerking te beëindigen. De wetswijziging op basis van de WBTR geeft hiertoe meer ruimte, nu op voorhand niet meer wordt getoetst of sprake is van een redelijke grond. Dit laat echter onverlet dat de stichting bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zonder redelijk grond, het risico loopt aan de bestuurder een billijke vergoeding te moeten betalen. De hoogte van een dergelijke vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, daaronder onder meer begrepen de mate van verwijtbaarheid van de stichting, de verwachte duur van het dienstverband in geval deze niet zonder redelijke grond was beëindigd en het uitzicht op een nieuwe (vergelijkbare) baan.

Gevolgen voor de stichtingsbestuurder

Ook voor de stichtingsbestuurder met een arbeidsovereenkomst is het goed om deze wijziging op basis van de WBTR in het achterhoofd te houden. Naast de transitievergoeding is de stichting in beginsel geen vergoeding verschuldigd, tenzij de rechter oordeelt dat zij een billijke vergoeding moet betalen. Betaling van een billijke vergoeding moet bij de rechter worden afgedwongen, terwijl het starten van een procedure vaak onwenselijk is. Om die reden adviseren wij de stichtingsbestuurder bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al te onderhandelen over een zogenoemde ‘golden parachute’, Dit is vergoeding – opgenomen in de arbeidsovereenkomst – waarop de stichtingsbestuurder aanspraak kan maken bij zijn ontslag als bestuurder. Daarmee wordt al voorzien in een financiële tegemoetkoming voor ontslag, waardoor het niet in alle gevallen noodzakelijk is een procedure te starten.

Conclusie

Kortgezegd heeft de WBTR tot gevolg dat op voorhand niet meer wordt getoetst of er een redelijke grond aanwezig is voor het ontslag van een bestuurder en kan de arbeidsovereenkomst – na beëindiging door de stichting – niet door de rechter worden hersteld. Dit betekent dat het voor de stichting eenvoudiger zal worden de arbeidsovereenkomst te beëindigen, maar dit is niet zonder risico. Hoewel geen preventieve toetsing meer plaatsvindt, geldt op basis van de wet onverminderd dat er een redelijke grond voor ontslag aanwezig moet zijn. Ontbreekt deze grond, dan kan de stichting worden veroordeeld tot het betalen van een billijke vergoeding. Via die weg kan het ontslag van een bestuurder de stichting duur komen te staan. Ook na inwerkingtreding van de WBTR blijft het daarom van groot belang om zorgvuldig te handelen bij het ontslag van een stichtingsbestuurder en op voorhand na te gaan of dit ontslag door de specifieke omstandigheden kan worden gerechtvaardigd.