5 mei 2022

Uitspraak van rechtbank Amsterdam: De rechtsgeldige handtekening

Categorie: Procesrecht

De rechtbank Amsterdam heeft recentelijk uitspraak gedaan in een zaak over de rechtsgeldigheid van een handtekening en het gevolg van het stellig ontkennen van het bestaan daarvan. Aan de hand van deze zaak gaan we in deze blog in op het algemene juridische kader van de rechtsgeldigheid van (digitaal) ondertekende stuken en de valkuilen die hierbij komen kijken.

Uitspraak rechtbank Amsterdam over de rechtsgeldigheid van een handtekening

Deze zaak ging over het beëindigen van een franchiserelatie. Volgens de franchise ondernemer was de handtekening onder het document, welke uitsluitend per e-mail was toegezonden, niet van hem afkomstig. De franchisegever beweerde daarentegen dat deze vaststellingsovereenkomst wel tot stand was gekomen door ondertekening door beide partijen. Bovendien stelt hij dat zelfs als blijkt dat de wederpartij niet heeft ondertekend, de overeenkomst alsnog is gesloten omdat zij erop mocht vertrouwen dat de woordvoerder namens de franchisenemer als vertegenwoordiger bevoegd was.

Voor een antwoord op de vraag of de franchiserelatie rechtsgeldig tot een einde is gekomen heeft de rechtbank als volgt overwogen; allereest is de vaststellingsovereenkomst gekwalificeerd als een onderhandse akte. Dit stuk is aan te merken als een ‘onderhandse akte met dwingende bewijskracht’ wanneer deze is ondertekend door de partij tegen wie de overeenkomst kan worden ingeroepen. Op grond van artikel 159 tweede lid van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geldt dat indien de wederpartij stellig ontkent dat:

“De onder het stuk aanwezige handtekening van hem afkomstig is, aan het stuk geen enkele bewijskracht toekomt, zolang niet bewezen is van wie de handtekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op degene die zich op het stuk beroept.”

Ontkenning van ondertekenen overeenkomst

Aangezien de franchise ondernemer in deze zaak stellig ontkent dat hij de overeenkomst heeft ondertekend, levert deze onderhandse akte dus géén dwingend bewijs op voor zover de franchisegever niet kan bewijzen van wie de handtekening afkomstig is. Hoewel de rechter bij de waardering van het bewijs ieder feitelijk gegeven in de zaak mag meewegen in zijn beslissing, oordeelt de rechtbank dat de franchisegever niet heeft voldaan aan de zijn verplichting tot het leveren van bewijs. Dit had hij bijvoorbeeld kunnen doen met inschakeling van een handschriftdeskundige. De toepasselijke ‘bewijslastverdeling’ uit  artikel 159 tweede lid Rv vergt van de ontkenner naast een stellige ontkenning geen verdere eisen. Het achterwege laten van een uitdrukkelijke onderbouwing voor de ontkenning staat daaraan niet in de weg en nu er dus géén papieren ondertekende versie van de overeenkomst was opgestuurd, maar slechts een in digitaal ingescand exemplaar, was het onmogelijk de echtheid van de handtekening door een expert te laten vast stellen.

Ten aanzien van het aangevoerde verweer dat sprake zou zijn van een schijn van vertegenwoordiging door een woordvoerder oordeelt de rechter dat dit risicobeginsel niet zo ver reikt dat dit ook geldt voor het geval waarin het gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon (de woordvoerder in dit geval) zonder dat sprake is van feiten en omstandigheden die te maken hebben met de onbevoegd vertegenwoordigde (de franchise ondernemer).

Het voorgaande laat met name zien dat, ondanks een gebrek aan expliciete aanwijzingen dat een ontkennende partij niet akkoord wenste te gaan met de gestelde voorwaarden in een overeenkomst, de andere contractspartij bij een verkregen handtekening toch de echtheid daarvan zal moeten bewijzen. Los van het feit dat dit buitengewoon onterecht aan kan voelen voor degene die zich op de ondertekende overeenkomst beroept, is de authenticiteit van een handtekening eveneens lastig te bewijzen. Concluderend is het in het licht van deze uitspraak cruciaal voor partijen om altijd scherpzinnig toe te zien op de aanwezigheid van de authentieke handtekeningen onder een overeenkomst, zonder twijfel over de herkomst daarvan. Ruim een maand later volgt de rechtbank van Amsterdam in een vergelijkbare zaak de overwegingen van de rechter uit de hierboven besproken uitspraak. Zodoende wordt deze koers tot nog toe in stand gehouden.

Rechtsgeldigheid van een handtekening onder een document

Het algemeen juridisch kader met betrekking tot de rechtsgeldigheid van een handtekening vindt zijn grondslag in artikel 157 Rv. In deze bepaling is geregeld dat een ondertekende onderhandse akte in een civiele procedure dwingend bewijs oplevert van de inhoud van de akte. Dit bewijsrechtelijke uitgangspunt is van groot belang voor contractspartijen die later mogelijk in een geschil terecht komen. Volgens artikel 156 eerste lid Rv bestaat een akte uit alles wat ‘boven’ de handtekening staat, dat wil zeggen een ‘ondertekend geschrift’. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat in ieder geval iedere pagina dient te worden geparafeerd.

Een digitale handtekening, geldig of ongeldig?

Naast een wettelijke regeling voor de fysieke akte kent de wet ook bepaling voor de digitale akte in artikel 156a Rv. Een aanvullende eis is neergelegd in de E-commercerichtlijn:

‘Een digitaal document kwalificeert als akte indien de inhoud van de akte kan worden opgeslagen op een wijze die deze inhoud toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de akte bestemd is te dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de inhoud van de akte mogelijk maakt.’

Verder is de elektronische handtekening wettelijk geregeld in de artikelen 3:15a e.v. Burgerlijk Wetboek en in de EU-Verordening 910/2014 (eIDAS-Vo). Volgens artikel 25 van deze verordening heeft de elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening, op voorwaarde dat ‘een voldoende betrouwbare methode voor authenticatie is gebruikt’. Datgene wat in artikel 3:15a BW uitgebreider beschreven wordt als een ‘methode voor ondertekening die gebruikt is voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en op alle overige omstandigheden van het geval.’

Digitaal ondertekende documenten

Bovenstaande wettelijke bepalingen geven een nogal ruime en vrij onbegrijpelijke beschrijving voor de kwalificatie van een elektronische handtekening. Niet is duidelijk aan welke eisen moet worden voldaan en welke consequenties daar al dan niet aan vastzitten. Een cruciale vervolgvraag rond dit onderwerp is daarom hoe houdbaar een elektronische handtekening eigenlijk nog is. Een handtekening kan tegenwoordig namelijk op verschillende manieren worden vormgegeven; bijvoorbeeld een na ondertekening ingescande overeenkomst of een door een medewerker ingevoegde handtekening van een tekeningsbevoegde functionaris in een pdf-document.

Vanwege de ruime interpretatievrijheid van de elektronische handtekening kan het beste worden teruggevallen op het klassieke artikel 160 Rv, waarin is voorgeschreven dat de bewijskracht uiteindelijk in de oorspronkelijke schriftelijke akte is gelegen. Dit artikel noopt tot de conclusie dat partijen nog altijd op het hart moet worden gedrukt om de authentieke stukken, inclusief de ‘natte handtekeningen’, goed te bewaren. Deze aanbeveling raakt daarom ook aan de aktes die later worden ingescand en toegestuurd per e-mail.

Blenheim helpt u graag

Heeft u vragen over de rechtsgeldigheid van een handtekening? Of is er een conflict ontstaan? Neem dan contact op met Blenheim. Wij helpen u graag!